Robeco beleggersagenda: : Valse lening brengt beurs in diskrediet

In oktober 1825 werden door een Engelsman, die zich uitgaf voor een agent van de Republiek Poyais in Zuid-Amerika, aan de Amsterdamse beurs obligaties ten laste van deze staat geplaatst. De voorwaarden waren aantrekkelijk en de belangstelling van het Nederlandse publiek voor de ogenschijnlijk gunstige introductie was groot. Prompt werden de obligaties op de Republiek, die werd gepresenteerd als een aards paradijs, opgenomen in de officiële koerslijst.
Tot grote verbazing van alle betrokkenen bleek enkele dagen later, dat de agent van de Republiek Poyais plotseling met de noorderzon vertrokken was. Bij nader onderzoek bleek de Republiek niet meer te zijn dan een nederzetting van de Engelse avonturier Sir Gregor Mac Gregor in het gebied van de Poyais indianen op de kust van het huidige Honduras. Zelfs op de beste en meest geïnformeerde landkaart van Zuid-Amerika kwam de Republiek Poyais niet voor. Toch waren de obligaties al in de officiële koerslijst opgenomen.
Kennelijk hadden de geïnteresseerde beleggers zich laten misleiden door hun eigen enthousiasme. De Nederlandse geldmarkt stond in deze jaren te springen om buitenlandse staatsobligaties. Bijna tien jaar lang was deze vorm van kapitaalexport door de regering aan banden gelegd. Met een uitgebreid stelsel van vergunningen hoopte ons jonge Koninkrijk al het binnenlands kapitaal te reserveren voor de Nederlandse schatkist. Na de afschaffing van dit strenge stelsel in 1824 stortten veel particulieren zich even bevlogen als kritiekloos op de buitenlandse obligatiemarkt.
Tekenend voor de geestdrift van Nederlandse beleggers was het gemak waarmee de Russische Tsaar in 1829 enorme bedragen leende op de Amsterdamse geldmarkt. Van 1828 tot 1840 nam de Tsaar een totaalbedrag van 132 miljoen gulden op. Daarnaast stonden dan nog aanzienlijke leningen aan onder andere Oostenrijk en Spanje.
In onze ogen is het verbluffend dat de obligaties ten laste van de Republiek Poyais terechtkwamen in de officiële koerslijst. De emissie is illustratief voor de gevaren die goede naam van de Amsterdamse effectenhandel bedreigden. Juist om de fondsenhandel daar tegen te behoeden opereerde het Collegie tot Nut des Obligatiehandels. Solide bankiers probeerden onbetrouwbare types, zoals de handelsagent van Poyais, te weren uit hun obligatiehoek. Het college trad op tegen dubieuze schuldenaren uit binnen- en buitenland en stelde de noteringen samen van effecten aan de beurs. Onder haar hoede verscheen tweemaal per week de Prijscourant der Effecten. Toch hadden de beurshandelaren regelmatig onderling onenigheid, met name over de samenstelling van de prijscourant en de officiële koersen.
In 1833 richtte een groep ontevreden beurshandelaren zelfs een alternatieve club op: de Nieuwe Handel Sociëteit. Zo bestonden jarenlang twee officiële noteringen naast elkaar. Pas drieëntwintig jaar later sloegen beide organisaties de handen in elkaar met de oprichting van het Algemeen Beurscomité voor Publieke Fondsen. Om te waken over de effectenhandel en over de belangen der fondsenhouders. Naar eigen zeggen zou het beurscomité beslissen over het opnemen van nieuwe leningen of aandelen in nieuwe ondernemingen. Bovendien wilde het comité middelen vinden om het handelen met onbevoegde personen tegen te gaan.
Maar voor de gedupeerde obligatiehouders van de Republiek Poyais was het toen al te laat. Zij hebben nooit een cent rente ontvangen op hun lening. Om van de aflossing nog maar te zwijgen.