Robeco beleggersagenda: Het jaar van de obligatie

"Voor de beurs was 1976 teleurstellend." Dat was vijfentwintig jaar geleden de conclusie van de financiële experts over de koersontwikkelingen aan de Amsterdamse beurs. De magere resultaten op het Amsterdamse beursplein liepen paralel met algehele malaise in de Nederlandse economie. Het was een slecht jaar.
            De Amerikaanse pers sprak zelfs van de "The Dutch-disease". Want de Nederlandse economie zag er van buiten gezond uit, met een harde gulden en hoge aardgasopbrengsten. Maar inwendig woekerde een ernstige ziekte: stilstand in de groei, teruglopende bedrijfsinvesteringen, stijgende werkeloosheid, verouderd exportpakket en een bedroevende concurrentiepositie.
            Gepaard met de schrikbarend hoge inflatie, die tussen 1975 en 1977 gemiddeld 8,9% per jaar bedroeg, een moordende combinatie. Uit een onderzoek van de Kamers van Koophandel bleek dat slechts bij 17% van de kleine en bij een kwart van de grote bedrijven de winsten in 1976 waren gestegen. Bijna de helft van de kleine ondernemingen en 58% van de grote bedrijven meenden zelfs dat hun netto-bedrijfsresultaten niet voldoende waren om van een rendabele bedrijfsvoering te kunnen spreken.
            Beursgenoteerde ondernemingen kwamen al halverwege het jaar met alarmerende berichten. Zo presenteerde VMF Stork in september zulke slechte halfjaarcijfers, dat het aandeel VMF prompt kelderde van 122.50 tot 89 om aan het eind van het jaar te eindigen op 74.90. Het ging zo slecht, dat het bestuur van het bedrijf de aandeelhouders zelfs waarschuwde om rekening te houden met dividendpassering. Een voorbeeld dat helaas moest worden opgevolgd door Akzo en Hoogovens.
            Bij de metaalfondsen vielen de hardste te klappen. Halvering van de koers was daar beslist geen uitzondering. Dat begon al met Hoogovens, een van de belangrijkste leveranciers van de metaal- en electrasectoren. De koers daalde van 60 tot rond 35. Overigens wist het bedrijf zich met een aandelenkapitaal van minder dan een half miljard, naar beurswaarde toch te handhaven op de ranglijst van grote ondernemingen op de Amsterdamse beurs.
            Maar ook buiten de metaalsector vielen rake klappen op de beurs. Zo viel Heineken terug van 177.50 naar 129.30. Pakhoed was een van de andere slachtoffers. Het bedrijf raakte zonder zichtbare tegenvallers uit de gratie. De aandeelhouders zagen de koers tuimelen van 136.50 naar 75.00.
            Ondanks de vele spectaculaire koersdalingen, gaf de Amsterdamse beurs toch enkele stijgingen te zien. Onder andere internationaal actieve aannemingsbedrijven, uitgeverijen en de textiel- en houthandel. Ook de banken maakten een goed jaar door. Enkele stelden zelfs een hoger dividend in het vooruitzicht. Opvallend was de koersstijging van de Koninklijke Nederlandse Petroleum Maatschappij, waarvan het aandelenkapitaal met fl 2.2 miljard in waarde toenam.
            De totale waarde van 178 genoteerde beursfondsen bleek eind 1976 fl 39,4 miljard te zijn: nauwelijks minder dan de waarde van het vergelijkbare pakket aandelen dat eind 1975 fl 39,5 miljard bedroeg. Toch was driekwart van de aandelen in waarde gedaald. Dat vermogensverlies was als het ware opgevangen door de koersstijging van de Koninklijke Nederlandse Petroleum Maatschappij.
            De veertig grootste fondsen hadden een gezamenlijk beurswaarde van fl 36,5 miljard. Daarvan kwam de helft, fl 16,6 miljard op rekening van de Koninklijke Nederlandse Petroleum Maatschappij. De resterende 138 fondsen hadden een gezamenlijk beurswaarde van fl 2,9 miljard. 
            De totale koersdaling over geheel 1976 kwam uit op 12,5 procent. Vergeleken met de koersstijging van 20 procent over het jaar daarvoor was dat een flinke tegenvaller. De constante daling van de aandelenkoersen die in februari 1976 was begonnen, werd aanvankelijk dan ook toegeschreven aan een reactie op het forse koersherstel in 1975 en de eerste maand van 1976. Maar natuurlijk werd de koersval ook geweten aan het uitblijven van economische groei in Nederland.
            Daarbij was de rente sneller gestegen dan verwacht en het bijna wetmatige verband tussen rentestijging en koersdaling werd in de financiële wereld als vanzelfsprekend gelegd. De Nederlandse Bank benoemde de gestegen rente in haar laatste kwartaalbericht in 1976 zelfs als oorzaak van de gedaalde beurskoersen. De financiële pers sprak van een uitzonderlijk beweeglijke rente-ontwikkeling en betitelde het beursjaar 1976 als het jaar van de obligatie.
            Nu we met de afstand van de tijd kunnen terugkijken, zien we dat onze economie sinds de oorlog en vooral in de jaren vijftig en zestig snel groeide. Daarin trad een vertraging op in de jaren 1970-1979. Dramatisch dieptepunt in deze vertraging, was de oliecrisis in 1973. Wereldwijd kwam een einde aan de vooruitgang, die zich een jaar later uitte in een werkelijk depressie, een reële productiedaling. Het was deze internationale crisis die ook in Amsterdam zijn weerslag had op de beurs in 1976.